Een paar woorden over een onderzoek naar de mosflora op 183 Zeeuwse kerkhoven en begraafplaatsen

Door: Hans de Bruijn, vrijwilliger SLZ

De voormalige begraafplaats Molendijk in 's-Heerenhoek

Mossen en ander klein grut

Mossen zijn pionierende sporenplantjes die overal groeien waar nog niets anders zich heeft gevestigd: op levend of dood hout, op steen en op allerlei bodems vóór ze daar worden afgelost door 'hogere' planten. Nogal wat mensen gooien alles wat klein en onbekend is op één hoop: mossen, lichenen (met de hoogst onhandige Nederlandse naam 'korstmossen'), algen, schimmels en soms nog veel meer. Vaak wordt dit bonte geheel vervolgens geassocieerd met (veel) vocht. Wie wel eens een gortdroge duintop vol Duinsterretjes of een zinderend hete stadsmuur vol Muur-, Muisjes- en andere soorten mos heeft gezien, weet beter. Zoals elke plant stelt elk mos andere eisen aan zijn omgeving: nat of droog, zon of schaduw, zuur of niet zuur. Mossen hebben geen wortels en onttrekken geen voedsel aan het substraat waarop ze groeien: niet aan bomen, niet aan steen en niet aan de bodem. Voor geen van drie zijn ze schadelijk. Ze hebben genoeg aan nu en dan een paar druppels dauw of regen waarin wat voedingsstoffen zijn opgelost die ze met hun hele oppervlak opnemen.

Gesloten kleimos

Het rouwmosproject

In de periode 2009 tot 2018 heb ik 183 Zeeuwse begraafplaatsen en kerkhoven op mossen onderzocht (zie afbeelding hiernaast). Een heel enkele waarneming uit de onmiddellijk voorafgaande periode is ook opgenomen.

Figuur 1. Locaties begraafplaatsen
Figuur 1. Locaties begraafplaatsen

In totaal werden 119 mossoorten aangetroffen; in Nederland komen iets meer dan 600 soorten voor. Binnen de in Zeeland aangetroffen mossoorten op begraafplaatsen bevinden zich 11 vrij zeldzame (z), 8 zeldzame (zz) en 3 zeer zeldzame (zzz) soorten; zie figuur 2. Vier van deze soorten staan op de rode lijst 2012.

Figuur 2. Vondsten van zeer zeldzame mossen
Figuur 2. Locaties (zeer) zeldzame mossen

Het inventariseren van 183 grote en kleine begraafplaatsen is een weliswaar aangenaam, maar volstrekt onbegonnen werk dat nooit af komt. De mosvegetatie is voortdurend in beweging. Hoe vaak je ook op eenzelfde plaats terugkomt: bijna altijd is er wel weer wat nieuws bij gekomen. Vooral boombewonende soorten blijven zich herstellen van de verzuring in voorafgaande jaren. De zachte en vochtige winters van de laatste jaren zijn bovendien gunstig voor de meeste mossoorten. Wil je ook nog weten weten wat er in dezelfde tijd is verdwenen, dan kost dat nóg meer tijd die er niet is. 'Een momentopname', is dus de meest passende term.

Gewoon wintermos

Waarom begraafplaatsen?

Op de meeste begraafplaatsen komen de drie gebruikelijke substraten voor waarop mos in principe kan groeien: steen, bomen, bodem. Hoeveel steenbewonende mossen op een begraafplaats groeien, is vooral afhankelijk van de gebruikte steensoort en van het gepleegde onderhoud. Het gunstigst is verweerde, oude steen, het ongunstigst nieuwe, harde steen of plexiglas, die meestal zo glad zijn dat er niets op kan groeien. De laatste soort is helaas -voor mossen- in opmars vanwege beperkt onderhoud.

Op bijna alle begraafplaatsen zijn wel een paar bomen te vinden. Alleen op de zeer kleine ontbreken ze wel eens. Is het aantal bomen zéér klein, dan is het resultaat een open en tochtig geheel, waar behalve weinig bezoekers ook weinig boombewonende mossen te verwachten zijn. De mosvriendelijkste bomen zijn essen en iepen. Ze hebben een vrij ruwe schors die niet te zuur of te basisch is. Op naaldhout (de klassieke ceders) groeit zelden iets, de schors is meestal zo zuur dat geen mos het er uithoudt, als het zich op de gladde stammen al kan vasthouden. Zeeland is arm aan bomen, en de beplanting op begraafplaatsen is voor veel boombewonende mossen een zegen.

Belangrijker nog zijn de Zeeuwse begraafplaatsen voor bodembewonende mossen. Die bodem bestaat op de meeste plaatsen uit klei of een mengsel met klei. Een groot deel van de klei in de provincie wordt benut als landbouwgrond. Alleen in parken, op landgoederen en grotere erven (mits enigszins verstandig onderhouden) en soms op niet verharde kerk- en dorpspleintjes vinden kleibewonende soorten verder nog toevlucht. De kleibewonende mossoorten zijn niet bijzonder talrijk, maar er bevindt zich een relatief groot aantal vrij tot zeer zeldzame soorten onder, dikwijls winterannuellen. Een aantal daarvan blijkt, wat Nederland betreft, zijn hoofdverspreidingsgebied te hebben in het deltagebied.

Een groot deel van de (zeer) zeldzame soorten die voorkomen op begraafplaatsen, komt daar in hoofdzaak of uitsluitend voor. Dit geldt vooral voor bodembewoners, maar ook zeldzame boom- en steenbewoners hebben de weg naar de begraafplaatsen gevonden. Figuur 3 geeft het aandeel weer van begraafplaatsen in de verspreiding van (zeer) zeldzame soorten in Zeeland.

Dat op de grootste begraafplaatsen ook de meeste mossoorten groeien, lijkt voor de hand te liggen. Alleen: ze liggen in grote plaatsen, en die waren tot voor kort zo sterk vervuild dat er hooguit een handjevol ijzersterke mossoorten groeide, in binnensteden soms maar één of twee of helemaal niets. In niet goed bijgewerkte studies kom je ook nu zulke aantallen nog steeds tegen, hoewel die tijd allang voorbij is. De soortenrijkdom op de grote begraafplaatsen van Middelburg, Goes en Vlissingen is dus verheugend. Figuur 4 noemt de soortenrijkste begraafplaatsen in de provincie.

Verder

Op www.verspreidingsatlas.nl/mossen zijn verspreidingskaartjes te vinden van alle genoemde en niet genoemde Nederlandse mossoorten. Meer over mos is te vinden op www.blwg.nl, de website van de Bryologische en Lichenologische WerkGroep van de KNNV.