Door: Joan van der Velden, medewerker SLZ

De hoogstamfruitteelt is ontwikkeld in de late middeleeuwen. Op enkele laat middeleeuwse schilderijen kan je fruitbomen herkennen en op gravures uit de eerste helft van de 17e eeuw staan grote fruitboomgaarden afgebeeld. De fruitteelt is vooral ontwikkeld door adellijke families en in kloostergemeenschappen voor eigen gebruik; maar al snel vormde de boomgaard ook een belangrijk economisch onderdeel van een landgoed of klooster. De kennis van het enten van fruitbomen was in die tijd vooral bekend bij kloosterlingen en de verspreiding van de rassen verliep voor een belangrijk deel via de kloosterordes. Omstreeks de 18 eeuw werd de teelt van fruit algemener verspreid en werden hoogstamfruitbomen vaak op of rond de boerderij geplaatst. Dit paste goed bij de weidecultuur waarbij het vee prima onder de hoge fruitbomen konden grazen. Het enten was vakwerk en werd vaak gedaan door rondtrekkende specialisten. Langzaam werd de fruitteelt voor veel agrariërs ook een belangrijk onderdeel van het inkomen. De keuze van de rassen en de ontwikkeling van de rassen werd bepaald door verschillende factoren, zoals het aanbod van rassen in de regio, de geschiktheid van aanwezige onderstammen, de bodemsoort, de lokale klimaatcondities en natuurlijk de vraag. Fruit werd in het begin van de vorige eeuw een belangrijk exportproduct. Zeeland, en met name Zuid-Beveland, was een belangrijk fruitteeltgebied. Bijzondere Zeeuwse hoogstamfruitsoorten zijn Keijing, Zure hondsmuil, Perzikrode zomerappel, Dekkers Roem (appels), Bergamotte Herault, Pondspeer en Juttepeer (peren).

Halverwege de vorige eeuw kwam de hoogstamfruitteelt in het slob. De belangrijkste oorzaken waren exportproblemen gedurende de oorlog; veranderend consumptiegedrag (alleen mooie en geheel gaaf fruit werd verkocht); intensivering en schaalvergroting van de landbouw;  en de hoge arbeidskosten voor het beheer en plukken van hoogstamfruit. In 1969 werd zelfs een Europese verordening van kracht waarbij een rooipremie voor hoogstamfruitboomgaarden werd uitgekeerd. Tegenwoordig vindt de commerciële fruitproductie in Nederland vrijwel geheel plaats in laagstamboomgaarden.

Boomgaarden met hoogstamfruit waren vorige eeuw een belangrijk en gezichtsbepalend element van het landschap van Zeeland. Verschillende Zeeuwse hoogstamrassen waren goed aangepast aan de lokale omstandigheden. Vanwege de grote verscheidenheid aan rassen met daarbij een grote variatie in bloeitijd waren de fruitbomen belangrijke waardplanten voor velen insectensoorten. Stichting Landschapsbeheer Zeeland (SLZ) wil graag een stukje van de hoogstamfruitcultuur bewaren. Zo heeft SLZ een belangrijke rol gespeeld in het behouden van enkele karakteristieke Zeeuwse rassen zoals van de appel “Dekkers Roem”. Naast het cultuurhistorische karakter is het behoud  van vaak uniek genetisch materiaal van de verschillende rassen met een hoge resistentie tegen ziektes van belang; en dragen hoogstambomen bij aan de biodiversiteit vanwege de afhankelijkheid van diverse zeldzame insectensoorten die gerelateerd zijn aan de vele hoogstamfruitrassen.

Referenties:

Maréchal, R., E. Vandecasteele & B. Vermeire (2015) Van Trezeke to Keizerin. Regionaal Landschap Meetjesland. 168pp.

Scheele, A. (2014) Een zoektocht naar oude hoogstamrassen. De Boom in 28(3): 17-19.

Dit artikel is afkomstig uit: Dekker, J. [Ed.] (2019) Bewaren of Weggooien. Uitgave van Zeeuwse Ankers & COVRA.  pp. 33-34.