Inleiding

Bijna elke knotwilg is ooit begonnen als poot; een kale vuistdikke tak van ongeveer 3 meter lengte. Na het planten hebben we niet meer dan een kale poot van 2 meter hoog. Door een combinatie van snelle groei en juiste snoeiwijze transformeert de kale tak al in enkele jaren tot een mooi boompje met aan de top een kleine knot. De regel “boompje groot plantertje dood” gaat dus niet op voor knotwilgen.

Om aan de toenemende vraag van wilgenpoten te voldoen is oud collega Sjaak Herman in 1992 gestart met de aanleg van een wilgenkwekerij. SLZ werd destijds gevraagd om een nieuw natuurgebiedje in te richten. Naast de kwekerij verscheen er ook een grote waterpartij met een eilandje, een dijkje met knotbomen en een meidoornhaag. Het terrein ligt in de buurt van Biggekerke en is inmiddels uitgegroeid tot een veelzijdig natuurgebiedje.

De kwekerij bestaat uit 16 rijen dicht op elkaar geplante wilgen met plantafstanden van een halve meter tussen de rijen en onderling in de rij. Doordat de takken steeds worden geoogst op 50 centimeter hoogte ontstaat er een knot. Je kan het zien als mini knotwilgjes dicht naast elkaar groeiend, het zogenaamde ‘wilgenhakhout’. De lage knothoogte heeft als voordeel dat al het werk gemakkelijk vanaf de grond is uit te voeren (de hoge knothoogte zoals bij de knotwilg is eigenlijk ontstaan als bescherming tegen vraat van het vee, de malse jonge wilgenscheuten zijn namelijk een delicatesse).

Door de dichte plantafstanden ontstaan er lange rechte takken zonder veel zijtakken. Takken van 2 jaar zijn al geschikt om te oogsten en aan te planten maar voor een wat stevigere poot gebruiken we liever 3-jarige takken. De tak wordt op lengte gezaagd, ontdaan van alle zijtakken en beoordeeld op vorm en gezondheid. Bij oké bevonden gaat de poot met de onderkant de nabijgelegen sloot in, klaar om later opgehaald te worden.

De kwekerij levert al ruim 20 jaar gemiddeld 70 poten per jaar. Bij een plantafstand van 7 meter is dat een rij knotbomen van 10 kilometer! Niet alle poten die SLZ levert komen overigens uit de kwekerij, een deel wordt gezaagd uit het snoeihout van bestaande knotwilgen. We kunnen de rij dus nog wel 5 kilometer verlengen.

Knotwilgen bij de kwekerij

De dichte plantafstand heeft naast voordelen ook nadelen. Door de onderlinge concurrentie naar licht kunnen de stammen en knotten niet goed uitgroeien tot een stevig gestel en blijven kwetsbaar voor ziekte en aantasting. Zonder ingrijpen gaat de beplanting zichzelf dunnen. De zwakkere kunnen niet meer concurreren tegen de sterkere en sterven. Dit proces is al enige tijd gaande, veel van de kleinere knotjes zijn al afgestorven.

Takken die te krom of te dik bevonden waren om te oogsten bleven vaak staan en groeiden verder uit tot zware nutteloze concurrenten. Vorige winter is daarom de hele kwekerij afgezet zodat er weer voldoende licht kwam voor evenwichtige groei. De eenjarige takken van de sterkste knotjes hebben na één groeiseizoen alweer een lengte van meer dan 3 meter!

De kwekerij in zijn huidige vorm kan zeker nog jaren poten leveren, maar om ook op langere termijn zeker te zijn van gezonde poten zijn we begonnen aan een geleidelijke vernieuwing. De binnenste rijen zijn vorige winter gerooid en vervangen. Bij het vervangen bouwen we gelijk wat extra diversiteit in. Bij de aanleg in 1992 is er namelijk enkel materiaal gebruikt afkomstig van één rij knotbomen uit West Zeeuws-Vlaanderen.

Dat betekent dat er weinig of geen genetische diversiteit aanwezig is. Om dit te verbeteren zullen we bij de vernieuwing gebruik maken van zaailingen én klonen (stekken). Beide methodes hebben voor en nadelen:

Lage knotwilgen, makkelijker te oogsten
  • Autochtone zaailingen
    Van de meeste knotwilgen in ons landschap weten we niet goed waar het oorspronkelijke uitgangsmateriaal vandaan komt. Als we gebruik maken van autochtone planten hebben we zekerheid dat de planten afkomstig zijn uit onze streek en dat ze zich aangepast hebben aan de lokale groeiomstandigheden. Door gebruik te maken van zaailingen in plaats van de gebruikelijke stekmethode ontstaat er een grotere diversiteit in ons aanbod. Dit is voor zover mij bekend een tamelijk nieuwe manier die we op kleine schaal gaan uitproberen.
    Het nadeel van deze methode is dat er kleine verschillen kunnen optreden in groeisnelheid, kroonvorm, tijdstip van ontluiken, ziekte resistentie, etc.

 

  • Gebruik van klonen
    Het voordeel van gebruik van klonen is de voorspelbaarheid, alle eigenschappen zijn bekend en alle exemplaren van een kloon zijn identiek. Dit geeft een grote eenvormigheid die in veel beplantingen gewenst is. Ander belangrijk voordeel is de resistentie tegen ziekten, met name de watermerkziekte. Anders dan soms gedacht, kan de watermerkziekte ook bij knotwilgen tot sterfte lijden. Tot nu toe gebruikten we op de kwekerij slechts één kloon, een sterke groeier met redelijke ziekteresistentie.
    Momenteel zijn er in de handel echter klonen verkrijgbaar met een betere resistentie tegen de watermerkziekte. Een drietal van deze klonen gaan we op de kwekerij introduceren.
    We denken nog na over de mogelijkheid om op kleine schaal soorten te gaan leveren met gekleurde twijgen.

     

Het zal nog zeker 3 jaar duren alvorens de nieuwe aanplant in de kwekerij wilgenpoten levert. De bestaande beplanting heeft nu eenjarige takken en kan over 2 jaar weer poten leveren.
Tot die tijd zullen we onze wilgenpoten oogsten uit snoeihout van knotbomen, we hebben daarvoor al enkele gezonde locaties geselecteerd. De folder 'Poot een wilg' is hier te downloaden: Poot een wilg 

wilgen