Het is de laatste tijd vaak in het nieuws: ‘Het gaat slecht met de insecten!’. Wat kunnen we hier aan doen? Een van de kleine maatregelen die ieder kan nemen is kijken welke bomen je plant. Veel in bomen levende insecten zijn gebonden aan een bepaalde boom. Met de keuze van de boom bepaal je ook welke en hoeveel insecten je stimuleert.

In de tabel zijn 12 inheemse bomen (of een groep van sterk verwante boomsoorten) opgenomen die passen binnen het Zeeuwse cultuurlandschap (en daardoor op de advieslijst van SLZ staan) en waarvan data over de relatie van die boom met insecten beschikbaar zijn. De data zijn gemiddelden van diverse onderzoeken die allen hebben plaatsgevonden in noordwest Europa. De onderzoeken naar de relatie tussen de bomen en het aantal insectensoorten zijn verschillend uitgevoerd; toch vormen de gemiddelden een goed inzicht in het aantal relaties van een boom met insectensoorten. Tevens is een aantal uitheemse boomsoorten opgenomen. Uit de tabel blijkt dat inheemse bomen aanzienlijk meer relaties hebben met insectensoorten dan uitheemse bomen. Dit is niet vreemd omdat de kans op voedsel of huisvestingsrelaties mede afhankelijk is van de tijd dat beiden soorten in een gebied aanwezig zijn. Doordat de boomsoort en insecten een lange geschiedenis met elkaar delen hebben de insecten zich steeds beter aangepast aan de mogelijkheden om op deze boom te leven of van deze boom te eten. Bij uitheemse soorten is deze tijd relatief kort en zijn de insecten nog veel minder op de boom aangepast. Andere factoren die bepalend zijn voor het aantal insectensoorten zijn de frequentie van het voorkomen van de boomsoorten en het aantal boomsoorten met een directe verwantschap dat in een gebied voorkomen. Zo zie je dat het geslacht wilgen, waarvan vele soorten in dit gebied voorkomen, een grotere biodiversiteit opleveren dan bomen van het geslacht esdoorn wat slechts 2 inheemse soorten (veldesdoorn en gewone esdoorn) kent.

Boom

Gemiddeld aantal soorten insecten op deze boom

Aantal gebruikte onderzoeken

 

 

 

Inheemse soorten

 

 

-Zomereik

335

3

-Wilg

311

3

-Zachte berk

242

3

-Meidoorn

139

3

-Populier

122

4

-Beuk

87

3

-Hazelaar

85

3

-Winterlinde

48

3

-Haagbeuk

46

3

-Wilde lijsterbes

43

2

-Veldesdoorn

39

2

-Gewone esdoorn

29

2

 

 

 

Uitheemse soorten

 

 

-Amerikaanse eik

12

1

-Tamme kastanje

8

2

-Paardenkastanje

7

2

-Steeneik

4

2

-Robinia

2

2

Om een voorstelling te geven van de relatie tussen bomen en insecten zijn 3 voorbeelden hieronder uitgewerkt. Het gaat om de relatie van de eikelgalwesp met de zomereik, de lindepijlstaartvlinder met de winterlinde en de beukenspringkever met de beuk.

De eikengalwesp (ook wel galappelwesp genoemd) is een algemene, 2 tot 4 mm grote bruine tot zwarte galwesp. Opvallend is, zoals bij veel galwespen, de generatiewisseling waarbij de 1e generatie bestaat uit mannetjes en vrouwtjes en de 2e generatie enkel uit vrouwtjes. Het vrouwtje van de 1e generatie zet na de bevruchting vrouwelijke eitjes af op de nerven van de onderkant van het blad van de eik. Tevens wordt, bij de afzetting van de eitjes, in het blad een stof ingebracht die zorgt dat het blad, op de geïnfecteerde plaats, om het eitje heen gaat groeien zodat een bladgal (de groenrode appelgal) ontstaat. Deze gal biedt voedsel en bescherming aan de larven van de wesp. De larven verpoppen in de gal aan het eind van de zomer. In de herfst valt het blad, met de bladgal, van de boom en tegen de winter komt de 2e generatie met uitsluitend vrouwelijke galwespen. Deze vrouwtjes zijn forser dan de 1e generatie vrouwtjes en leggen, zonder te zijn bevrucht, mannelijke en vrouwelijke eitjes in de knoppen van de eik. Hieruit ontwikkelt zich in de lente een klein paars fluweelgalletje met daarin de larven. Uit deze galletjes komen weer de 1e generatie mannetjes en vrouwtjes en is, na de bevruchting de cyclus rond. Deze ingewikkelde generatiewisseling van de eikengalwesp is een aanpassing van de galwesp op de bladval van de eik.

eikengalwesp

De lindepijlstaart is een nachtvlinder die vrij algemeen in geheel Zeeland voorkomt. De eieren worden gelegd aan de onderkant van het blad van de waardplant; meestal een linde. Uit de eieren komen de lindepijlstaartrupsen. Deze rups is herkenbaar aan zijn blauwe, voor pijlstaarten kenmerkende, hoorn aan de achterzijde van het lichaam. De rups heeft een grote voorkeur voor lindebladeren als voedsel. Om te verpoppen lopen de rupsen via de stam naar beneden en boort zich een paar centimeter in de grond. Rond mei/juni komen de volwassen vlinders uit; deze zijn groengrijs tot bruingrijs en de vleugels hebben opvallend golvende randen.

De beukenspringkever is een kever uit de familie van de snuitkevers. De eieren worden gelegd aan de onderkant van het blad van een beuk bij de middennerf. De larven zijn bladmineerders en maken gangen in de bladeren waarbij ze zich voeden met het bladmoes van het blad. Deze gangen zijn vanaf de buitenkant van het blad duidelijk te zien.De beukenspringkever maakt een gang (mijn) van de nerf via de bladschijf naar de top van het blad. Naarmate de larve groeit wordt ook de gang breder. Na ongeveer 1 maand verpoppen de larven zich in een rond coconnetje aan de rand van het blad; het popstadium duurt ongeveer 14 dagen. De volwassen snuitkever is 2 tot 2,5 mm groot, heeft een snuit van ongeveer 1 mm en heeft een zwartbruine kleur en roodachtige poten en antennen. De volwassen kevers hebben een groot springvermogen maar kunnen ook vliegen. Een boom, en zeker een inheemse boom, is dus meer dan een enkele soort, maar een ingenieuze samenleving van heel veel soorten. Goed om te weten als u een boom gaat zoeken om op uw erf te planten.

beukenspringkever

Door: Joan van der Velden, SLZ

Dit artikel is afkomstig uit het kwartaalblad van Landschapsbeheer Zeeland (Nr. 1, Lente 2019)